sprookje
“Er was eens………” Zo begint meestal een sprookje. In het sprookje gaat het niet over gewone mensen, maar over koningen en koninginnen en over prinsen en prinsessen. Ze wonen niet in een gewoon dorp, ook niet in gewoon huis, maar zij bewonen kastelen met machtige torens. Het sprookje eindigt meestal met de woorden: “De koning en de koningin, de prins en de prinses leven lang en gelukkig.” Tenzij op zekere dag……… er een boze heks voorbij komt, die de idyllische sfeer grondig verpest en niet veel meer van het sprookjesachtige geluk overlaat. Zij betovert met haar boze toverspreuken de hele kasteelbevolking en laat hen in een diepe slaap verzinken. Zo kan het kasteel jarenlang in verval geraken en kunnen de spinnen hun webben als een deken of paraplu over alles en iedereen heen weven. Maar op zekere dag, vele jaren later, komt er een goede fee in de buurt en zij bezoekt het slapende kasteel. Zij baant zich een weg door alle spinnenwebben heen. Met haar toverstaf, gepaard gaande met een goede toverspreuk, raakt zij de slapende mensen aan en herstelt weer de goede orde. En koning en koningin, prins en prinses leven weer lang en gelukkig.