ER WAS EENS……
sprookje
“Er was eens………” Zo begint meestal een sprookje. In het sprookje gaat het niet over gewone mensen, maar over koningen en koninginnen en over prinsen en prinsessen. Ze wonen niet in een gewoon dorp, ook niet in gewoon huis, maar zij bewonen kastelen met machtige torens. Het sprookje eindigt meestal met de woorden: “De koning en de koningin, de prins en de prinses leven lang en gelukkig.” Tenzij op zekere dag……… er een boze heks voorbij komt, die de idyllische sfeer grondig verpest en niet veel meer van het sprookjesachtige geluk overlaat. Zij betovert met haar boze toverspreuken de hele kasteelbevolking en laat hen in een diepe slaap verzinken. Zo kan het kasteel jarenlang in verval geraken en kunnen de spinnen hun webben als een deken of paraplu over alles en iedereen heen weven. Maar op zekere dag, vele jaren later, komt er een goede fee in de buurt en zij bezoekt het slapende kasteel. Zij baant zich een weg door alle spinnenwebben heen. Met haar toverstaf, gepaard gaande met een goede toverspreuk, raakt zij de slapende mensen aan en herstelt weer de goede orde. En koning en koningin, prins en prinses leven weer lang en gelukkig.
boodschap
Nu zijn sprookjes heel bijzonder. Kinderen kunnen niet genoeg krijgen van sprookjes. Ze willen bovendien heel vaak hetzelfde sprookje horen. ’s Avonds voor het slapen gaan, dan is het tijd voor de sprookjes. Ook al zegt mama: “Nu eens een ander.” “Neeeeeee!!!!!!!” krijst dochterlief, “daaaat sprookje!!!!” En zij wordt pas stil, als er weer die vertrouwde woorden klinken: “Er was eens……”. Een sprookje schept sfeer. Er is meestal sprake van een zekere spanning, maar het loopt gelukkig meestal toch weer goed af. Ook bevat het sprookje meestal een boodschap in kindertaal.
Dorp aan de grens
Nadenkend over onze tijd, moest ik spontaan aan een sprookje denken: Er was eens een dorp aan de grens gelegen. Het leven was rustig en fijn. Er was een kasteel zoals er ook in andere dorpen kastelen waren. Helaas kon zich niemand meer herinneren, dat er koningen en koninginnen woonden. Natuurlijk was er een parochiekerk met een eigen pastoor, naar wiens preken de mensen graag en met instemming luisterden. De kerk was altijd overvol. Als de klokken geluid werden, spoedde iedereen die goed ter been was, zich ter kerke. De pastoor hoefde eigenlijk niet te preken, want de mensen deden nauwelijks kwaad. Overal woonden alleen heel veel lieve mensen. Er was de smid, die weliswaar iedereen wat wijs maakte, zodat sommige mensen hem daarom ‘de leugensmid’ noemden, maar verder was de smid een goede smid. Dan waren er de slagers, bij wie altijd op de pof gekocht kon worden. De bakkers bakten voor de mensen de vlaaien bij gelegenheid van de kermis. En er waren heeeel veel café’s, want de mensen hielden van een biertje en van gezelligheid. Was er eens ergens leed, dan schoot de hele straat te hulp. Kinderen schoven heel gemakkelijk ook bij de buren aan tafel aan. De buren hadden trouwens niet eens in de gaten, dat er een (ongenode) gast aan tafel zat. Had iemand een boom kersen, dan kwam de hele straat kersen eten. Waren de appels rijp, dan geurde het dorp van de appeltaarten die overal gebakken werden. Zo leefde iedereen er gelukkig.
boze heks
Maar op zekere dag kwam er op een lange bezemsteel een boze heks het dorp binnenvliegen. Zij riep de boze toverwoorden ‘ieder voor zich’ en ‘denk vooral aan jezelf’. En alle inwoners van het dorp renden naar huis. Ze joegen de buurjongen achter de tafel vandaan en zeiden dat het een schande was, dat hij bij hun een boterham had gestolen. In de kersenboom hing plots een bord: ‘Verboden kersen te stelen’. En bij de boomgaard was te lezen: ‘Blijf van de appels af’! En de spinnen weefden rond elk huis een spinnenweb, zodat ieder huis voor zich stond. En het dorp leek uitgestorven, dood. Iedereen leefde voor zich, bang voor de ander.
wakker
Maar gelukkig raakte de toverspreuk van de heks na enige tijd uitgewerkt. Bij het ramen wassen ontdekten enkele mensen, dat zij buren hadden en zij gingen eens kennis maken. Zij ontdekten, dat er ook nog overburen waren. Zij hoorden, dat er eens, heel vroeger, verenigingen in het dorp waren geweest, zoals een harmonie die eens zelfs door de straten had getrokken. Ook moest er nog ergens een voetbalveld zijn. En zij gingen op zoek. Tussen de brandnetels werden de goals gevonden van het voetbalveld. Er werden vrijwilligers gevonden die het veld weer bespeelbaar maakten. Ergens werd een bal gevonden, die wel eerst moest worden opgepompt. Enkele veteranen herinnerden zich nog spelregels en waren bereid om de leergierige jeugd voetballes te geven.
Met de verhalen van opa en oma ging de jeugd op verdere verkenning uit en zij ontdekten het repetitielokaal van de harmonie. De instrumenten waren er nog. Waarom daarop niet gespeeld? Vrolijk trokken zij de straat op. Ook werden de uitspanningen ontdekt, waar lang geleden lekker gegeten en veel gedronken werd. Op een zolder werden de uniformen van Schutterij gevonden. “Waarom niet naar de Oude Limburger’ gegaan?
En de mensen zeiden tegen elkaar: “Wat is ons dorp toch rijk! Wat hebben wij veel verloren laten gaan. En waarom deden wij zo raar? Waarom ieder voor zich?”
En opeens werden weer de klokken van de kerk gehoord en waarom dat ze geluid werden. De pastoor was wel zoek, en de parochie zat zeer om parochianen verlegen. Ook het orgel deed het nog. Bij het beeld van O.L.Vrouw brandden nog steeds kaarsen en ook stond er nog bij het tabernakel de Godslamp. “Zijn wij ook O.L.Heer vergeten?” vroegen de mensen zich beschaamd af. En ze zeiden: ‘Ons dorp is nog rijker dan wij dachten. Het is zelfs een kerkdorp.’ En zij besloten hun kinderen en/of kleinkinderen weer te leren bidden. Zij vertelden hen van O.L.Heer en lieten hen weer de eerste Communie en het heilig Vormsel ontvangen. Zelfs de katholieke school bood haar diensten weer aan, want die ontdekte dat zonder het katholieke geloof de kinderen er alleen nog leerden lezen en schrijven en niet meer om een goed mens te zijn
boodschap
Zo werd het dorp weer wakker. De mensen kregen oog voor hun vergeten rijkdom. En ze zeiden: ‘Dit mag nooit meer gebeuren. Wij mogen onze rijkdom nooit meer vergeten. Wij zetten ons in voor ons dorp aan de grens, want dat dorp zijn wij. Wij samen. Leve Vols.” En zij leefden weer lang en gelukkig.
Dr.Hub Schnackers, em.